Inleiding
Alle verbonden personen van de verschillende pensioenfondsen hebben binnen de context van de uitvraag op naleving van de gedragscode over 2017 (de verklaring) weer opgave gedaan van hun nevenfuncties of gaan dat op korte termijn nog doen. Wij komen tot de vaststelling dat bij het invullen van gegevens omtrent nevenfuncties nog steeds sprake is van verwarring omtrent wat wel- of niet opgegeven hoeft te worden aan nevenfuncties, en wat het verschil is tussen een nevenfunctie, een rol binnen het bestuur en nevenactiviteiten.
Daarnaast speelt de vraag bij verschillende pensioenfondsen of ‘alle’ nevenfuncties moeten worden opgegeven, of alleen de ‘relevante nevenfuncties’. Dit is feitelijk afhankelijk van wat pensioenfondsen daarover zelf vaststellen in bijvoorbeeld hun interne gedragscode. Het heeft onze voorkeur om slechts de relevante nevenfuncties te benoemen met daarbij de aantekening dat ‘relevant’ een mate van risico-interpretatie noodzakelijk maakt bij het beoordelen. Het gaat daarbij vooral om het vaststellen van de context waarbinnen beoordeeld moet worden of er sprake kan zijn van (een schijn van) belangenverstrengeling.
Wij willen graag van de gelegenheid gebruik maken om de verbonden personen, op basis van wat wij signaleren bij de beoordeling van de aangeleverde verklaringen, een steuntje in de rug te geven bij het invullen en onderhouden van hun registraties. De definities die wij in dit document introduceren, dienen gelezen te worden binnen de context van de invulling van de verplichte gegevens onder de uitvraag inzake naleving van de gedragscode van het pensioenfonds.
Definities
Hoofdfunctie en nevenfuncties
Waar ontstaat nu de verwarring bij het invullen van de verklaring? Het begint ermee dat een verklaring ingevuld moet worden vanuit het perspectief van het pensioenfonds en dus ook vanuit de functie van de verbonden persoon bij het fonds. Dat wil zeggen dat de functie van de verbonden persoon bij het fonds altijd als hoofdfunctie kwalificeert en dat de functie waar een verbonden persoon bijvoorbeeld zijn hoofdinkomen uit geniet, beredeneerd vanuit de uitvraag van de verklaring, dús een nevenfunctie is. We zien dit regelmatig verkeerd gaan als verbonden personen werkzaam zijn bij bijvoorbeeld de sponsor van het pensioenfonds en de verbonden personen ‘uitgeleend’ worden aan het pensioenfonds. De gedachte is dan dat de verbonden persoon in dienst is bij de sponsor, en dat die ‘echte baan’ dan voor de verbonden persoon de hoofdfunctie is. Dat is dus in de context van de verklaring niet juist.
Let op dat onder de huidige regelgeving een VTE-score uitsluitend behoeft te worden opgegeven als er sprake is van een functie zoals aangegeven in tabel 1. Het lid zijn van bijvoorbeeld één of meerdere commissies is niet VTE-plichtig, evenmin als bijvoorbeeld een lidmaatschap van de Visitatiecommissie (VC) of het Verantwoordingsorgaan (VO).
Nevenactiviteiten
Verbonden personen die hobbymatig of op basis van vrijwilligheid een activiteit uitvoeren, zoals trainer van een voetbalteam of bestuurslid van een rallyclub, deze activiteiten normaliter niet hoeven op te geven.
Let op dat een activiteit die hobbymatig wordt bedreven, zoals bestuurslid van een beleggingsclubje, terwijl de verbonden persoon ook lid is van de BAC, eventueel tot een schijn van belangenverstrengeling kan leiden, als de BAC daadwerkelijk op transactieniveau invloed kan uitoefenen of besluiten kan nemen omtrent beleggingen die door het fonds worden gedaan. Het risico op (de schijn van) handel met voorwetenschap is dan in meer of mindere mate aanwezig. Het is van belang dat individuele verbonden personen daar transparant over zijn ten opzichte van het bestuur, en dat er gekeken wordt naar feitelijk risico én de mogelijke schijn van belangenverstrengeling. In voorkomende situaties dienen verbonden persoon en bestuur heldere afspraken te maken over hoe te acteren om (een schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen en deze afspraken vast te leggen zodat naleving van die afspraken toetsbaar is.
Het wettelijke kader
Op 1 juli 2014 heeft DNB in het kader van het bepalen van ‘geschiktheid’ een normering afgegeven voor het toetsen van het tijdsbeslag van leden en voorzitters van pensioenbesturen en van de raad van toezicht (RvT) of de raad van commissarissen (RvC)[2]. De normering is meetbaar gemaakt door middel van de zogenaamde VTE-score. Uitgangspunt bij het bepalen van de VTE-score is een volledige werkweek van 40 uur. Een VTE-score van 0.1 VTE staat dus voor 4 uur per week. Een VTE score van 0.2 staat voor 8 uur per week, enzovoorts. Per individuele bestuurder of lid van de RvT mag het totaal aan VTE-scores (som van alle VTE-plichtige functies die hij of zij vervult) maximaal 1.0 bedragen. Als de totaal scoren van VTE-plichtige functies meer dan 1.0 is of dreigt te worden, dan dient de bestuurder of het lid van de RvT één van diens VTE-plichtige functies neer te leggen of af te zien van een benoeming in een nieuwe VTE-plichtige functie.
Tabel 1
VTE-score |
Minimum score Overige rechtspersonen |
Minimum score Groot pensioenfonds |
Minimum score Klein pensioenfonds |
Bestuursvoorzitter | 0.6 | 0.6 | 0.3 |
Lid van het bestuur | 0.6 | 0.4 | 0.2 |
Voorzitter RvT of RvC | 0.4 | 0.2 | 0.2 |
Lid RvT of RvC | 0.2 | 0.1 | 0.1 |
Let op dat de scores uit tabel 1 minimum verplichte scores betreft. Het is dus mogelijk dat een bestuurder zelf, of in overleg met het bestuur, een hogere VTE-score opgeeft dan wat daar wettelijk als verplichte minimum score voor staat. Dat kan het geval zijn als de feitelijke tijdsbesteding in de praktijk hoger is dan het tijdsbeslag dat wordt geassocieerd met de opgegeven minimum VTE-scores in artikel 35a van het Besluit uitvoering Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Zoals aangegeven mag de totaal VTE-score per individuele bestuurder of lid van de RvT niet boven de 1.0 komen.
Verschil tussen ‘groot’ en ‘klein’ fonds bij vaststellen VTE
Er wordt door DNB onderscheid gemaakt tussen een ‘groot’ en een ‘klein’ pensioenfonds. Een groot pensioenfonds heeft meer dan € 10 miljard aan beheerd vermogen en een klein pensioenfonds € 10 miljard of minder.
Aandachtspunt: Fluctuerende waarde van beheerd vermogen
Wat hierbij nog de moeite waard is om te vermelden, is dat als een fonds gedurende een kalenderjaar door koersfluctuaties binnen hun beleggingsportefeuille van minder dan € 10 miljard naar boven de € 10 miljard komt, de van toepassing zijnde VTE-scores aangepast dienen te worden. Andersom is dat natuurlijk ook het geval. Dit is van belang, omdat door deze waardefluctuaties van het beheerde vermogen individuele bestuurders of leden van de RvT gedurende het jaar het risico kunnen lopen opeens boven de maximale score van 1.0 te komen. Het is dus zaak dat zowel het bestuur als geheel als individuele bestuurders en leden van de RvT dit in de gaten blijven houden.
Meetellende VTE-scores bij ‘Overige rechtspersonen’
Een bestuur- of toezichtfunctie bij overige rechtspersonen, een bv, nv of stichting, telt alleen mee, wanneer deze vennootschap of stichting als ´groot´ wordt gekwalificeerd. Een vennootschap of stichting is groot wanneer deze aan ten minste twee van de criteria uit Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voldoet:
De benoeming bij verschillende rechtspersonen die met elkaar in een groep zijn verbonden, telt als één benoeming.
Daadwerkelijke beschikbaarheid en feitelijke tijdsbesteding
Het doel van de maximalisatie van de VTE-score is om te waarborgen dat een verbonden persoon per fonds waar hij of zij een formele functie als bestuurder of lid van de RvT vervult, over voldoende tijd blijft beschikken om de verantwoordelijkheden die bij die functie hoort naar behoren uit te kunnen voeren. Immers, hoe meer feitelijke tijd gestoken wordt in nevenfuncties en nevenactiviteiten, hoe minder tijd er daadwerkelijk overblijft om de hoofdfunctie bij het pensioenfonds naar behoren te vervullen. De facto is de introductie van de VTE-norm dus bedoeld als maatregel om het aantal nevenfuncties van een bestuurder of lid van de RvT te beperken.
In het begin van dit jaar heeft Regioplan in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken een rapport uitgebracht ter evaluatie van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen. Er werd in dit rapport ook gekeken naar hoe er vanuit de pensioensector wordt gedacht over de VTE-normering. Een korte conclusie die wordt getrokken is dat de normering vaker als te beperkt wordt gezien door ‘uitvoerend en niet-uitvoerend bestuurders in een one-tier bestuur’ en ‘als te ruim door voorzitters van intern toezichtsorganen’. Een evaluatie en wellicht aanpassing van de normering zouden dus in het verschiet kunnen liggen.[3]
[1] Vrij naar een definitie van de AFM (Regeling Nevenwerkzaamheden 10-4-2010/ redactioneel bijgewerkt per november 2016)
[2] Artikel 35a van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling stelt dat het tijdsbeslag wordt getoetst aan de hand van een minimumnorm en daadwerkelijke beschikbaarheid. Artikel 35a Besluit uitvoering Pw en de Wvb stelt tevens dat indien bij een rechtspersoon de bestuurstaken zijn verdeeld over uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders, niet-uitvoerende bestuurders ook onderdeel zijn van het toezichthoudend orgaan.
[3] https://www.rijksoverheid.nl