Nieuwe leidraden AFM in het kader van zorgplicht Wtp

Afbeelding Nieuwe leidraden AFM in het kader van zorgplicht Wtp

Ruud van der Mast

De AFM heeft een drietal leidraden gepubliceerd: Leidraad Communicatieplan, Leidraad Keuzebegeleiding en Leidraad Risicopreferentie onderzoeken. Door de invoering van de Wtp wordt de rol van de AFM als toezichthouder op de pensioensector uitgebreid. De zorgplicht van pensioenfondsen jegens hun deelnemers is uitgebreid.

In de leidraden geeft de AFM aan hoe zij naar de invulling van een aantal wettelijke verplichtingen op het gebied van de zorgplicht kijkt. Een leidraad is een beleidsuiting en geen wet- en regelgeving. Het pensioenfonds kan eigen invulling geven aan de wettelijke eisen, de leidraden kunnen hierbij ondersteuning bieden.

Leidraad communicatieplan1

Pensioenuitvoerders zijn verplicht (art. 150j Pw) een schriftelijk communicatieplan voor de transitie op te stellen en aan te leveren bij de AFM tezamen met het formulier ‘inlevermomenten’ (deadline 1 juli 2025). Het plan dwingt af om vooraf op gestructureerde wijze na te denken over de verschillende stappen in de communicatie en de keuzes die gemaakt moeten worden. De leidraad ziet op de totstandkoming van het communicatieplan en dus niet op de deelnemerscommunicatie zelf.

In de informatieverstrekking dienen deelnemers op persoonlijk niveau inzicht te verkrijgen in de gevolgen van de overgang (wijzigingen pensioenovereenkomst, omgang met opgebouwde pensioenrechten). De AFM focust in de leidraad op 5 onderwerpen:

  1. Doelgroepen bepaling
  2. Uitwerking van de doelstellingen
  3. Planning
  4. Onderbouwing hoe het plan past bij de doelgroepen
  5. Evaluatie van het plan

Doelgroepen

Binnen de groep deelnemers is onderscheid te maken tussen verschillende doelgroepen, denk aan onderscheid leeftijd, inkomen, status (actief, slapend, gepensioneerd), werkveld of sector. Dit onderscheid heeft invloed op de wijze van communiceren. In het communicatieplan wordt vastgelegd welke kenmerken de doelgroep heeft en hoe de communicatiestrategie per doelgroep wordt vormgegeven. Denk in de uitwerking van de strategie aan de verplichte communicatie en de gewenste communicatie/informatiebehoefte. De informatiebehoefte kan getoetst worden door middel van deelnemerstevredenheidsonderzoek of panelbijeenkomsten. De overwegingen bij gemaakte keuzes worden ook vastgelegd in het plan.

Doelstellingen

Informatie over pensioenrechten en -aanspraken zijn een verplicht onderdeel van het communicatieplan. Hiervoor moeten dus in ieder geval doelstellingen geformuleerd worden. Deze moeten meetbaar (concreet, tijdgebonden, duidelijk) zijn om de effectiviteit van de communicatie te kunnen meten en aan te passen indien nodig. De doelstellingen zullen per doelgroep verschillen. Of deze realistisch zijn is ook afhankelijk van externe factoren zoals inflatie en marktomstandigheden.

Planning

In het communicatieplan wordt rekening gehouden met de planning wanneer welke communicatie per doelgroep wordt verstuurd en via welk kanaal dit wordt aangeboden. Het betreft hier niet alleen algemene communicatie maar het kan ook gaan om individuele overzichten en communicatie naar aanleiding van een life event. Ook de keuze voor communicatiekanaal, is van belang: wordt de informatie beter gelezen/begrepen als deze per brief, website, e-mail, telefoon, film of anderszins wordt aangeboden?

Wettelijk verplichte communicatiemomenten betreffen het moment voorafgaand aan het invaren of overgang naar een nieuwe regeling en vlak daarna. Op deze wijze worden deelnemers geïnformeerd over de gevolgen van de transitie voor hun pensioen. Daarnaast bepaalt het fonds nog andere belangrijke momenten om te communiceren met de deelnemers.

Meting en evaluatie effectiviteit

Aan de hand van vragenlijsten, interviews, websitestatistieken en data analyse kan een beeld gevormd worden over de effectiviteit van de communicatie. Deze input is van belang om te bepalen of de doelstellingen worden behaald en om het communicatieplan verder te verfijnen en doelgerichter te maken.

Leidraad keuzebegeleiding2

In de Wtp (artt. 48a Pw en 59a Wvb) is de norm voor keuzebegeleiding opgenomen. Doel van deze norm is om de deelnemer onder begeleiding een passende keuze te laten maken. In de AFM leidraad zijn verschillende fases te onderscheiden:

  1. Ontwerpfase
  2. Implementatie fase/Uitvoering
  3. Monitoring en evaluatie

Ontwerpfase

Deze fase wordt beschouwd als de fase waarin de belangrijkste keuzes worden gemaakt. Het gaat om inrichting van de middelen van keuzebegeleiding. Hiervoor is het van belang dat men rekening houdt met doelgroep, soort communicatie en distributie. Onder de deelnemers zijn namelijk verschillende doelgroepen te onderscheiden die op verschillende wijze begeleid moeten worden. De AFM waarschuwt dat veel mensen problemen hebben met digitale keuzeomgevingen, hier zou ook op andere wijze distributie plaats moeten vinden.

Bij de inrichting van de keuzeomgeving zelf dient met een aantal zaken rekening gehouden te worden. De AFM benoemt: Welke optie wijzen we aan als standaard (rekening houdend met deelnemers die geen keuze maken)? Op welk moment verstrekken we informatie aan de deelnemer en leggen we keuzes voor? In welke volgorde presenteren we de keuzes? Op welke aspecten leggen we meer nadruk?

De AFM benadrukt dat hier sprake is van een complex product voor deelnemers omdat de looptijd lang is, het kennisniveau beperkt en er sprake kan zijn van desinteresse. Zij wijst op de wettelijke verplichtingen met betrekking tot een correcte, duidelijke, evenwichtige en tijdige informatieverstrekking (art. 48 en 49Pw) en op de verplichting om deelnemers te activeren.

Om te komen tot een goed ontwerp is rolduidelijkheid van belang. Het bestuur van het fonds is verantwoordelijk en moet belangrijke keuzes maken maar de uitvoering kan uitbesteed worden. Daarnaast is het van belang om deelnemers te betrekken door hen te bevragen over wensen. De compliance officer speelt in de ontwerpfase een toetsende rol. Het is van belang dat er een goede vastlegging van afwegingen en keuzes plaatsvindt om passendheid en evenwichtige besluitvorming aan te kunnen tonen.

Implementatie en uitvoering

Rollen en verantwoordelijkheden moeten duidelijk zijn. Het bestuur heeft een actieve rol in besluitvorming en doorlopende verbetering. Hiertoe behoort ook het nemen van initiatief richting deelnemers voor evaluatie en het testen van passendheid. De tweede lijn wordt tijdig betrokken en heeft een monitorende rol bij implementatie en uitvoering, etc.

Monitoring en evaluatie

Om ervoor te zorgen dat keuzebegeleiding adequaat blijft moet deze doorlopend gemonitord en periodiek geëvalueerd worden. Hierdoor kan vroegtijdig gesignaleerd worden of er inrichting- of uitvoeringsfouten of tekortkomingen hersteld moeten worden.

In de monitoring (en evaluatie) wordt onder andere gekeken of er een goede match is tussen de doelgroep en de middelen van keuzebegeleiding. Ook kan beoordeeld worden of de uitkomsten passend zijn door deze af te zetten tegen de verwachte uitkomsten van de doelgroep. In een online omgeving kan het gedrag van deelnemers gemeten worden om te beoordelen of de vraagstelling  begrepen wordt en welke informatie wel/niet wordt gelezen. Wanneer in de eerste fase duidelijke doelen zijn gesteld kan in deze fase beoordeeld worden of de doelen behaald zijn.

Naast de ingerichte begeleiding zelf dienen ook maatschappelijke veranderingen in de gaten te worden gehouden. Bijvoorbeeld economische vooruitzichten, inflatie en fluctuaties op de markten. Deze kunnen invloed hebben op de passendheid van keuzes en dienen dus in de modellen verwerkt te worden.

Adviseren

Keuzebegeleiding is wat anders dan adviseren. Adviseren betreft een persoonlijke aanbeveling aan een klant over een voor hem nieuw af te sluiten financieel product van een specifieke aanbieder. In andere gevallen is er sprake van informeren. Keuzebegeleiding op zich is geen advies en er is ook geen verplichting tot adviseren. Deze verplichting bestaat wel wanneer er beleggingsvrijheid wordt aangeboden (art. 52 en 52a Pw).

Leidraad Risicopreferentie onderzoeken3

De Pensioenwet (art. 52b of art. 63b Wvb) brengt voor pensioenfondsen de verplichting met zich mee om een risicopreferentie onderzoek uit te voeren (RPO) om de risicohouding vast te stellen. Het RPO geeft het fonds inzicht in hoeveel beleggingsrisico deelnemers willen lopen en kunnen dragen ten aanzien van het totale inkomen na pensionering. Een RPO bestaat naast een uitvraag onder deelnemers ook uit het verzamelen en analyseren van bestaande data zoals de financiële situatie van deelnemers. Het fonds is vrij om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de RPO maar dient hierbij de afwegingen en keuzes wel goed vast te leggen. De risicopreferentie van deelnemers moet bepalend zijn voor de risico’s die de pensioenuitvoerder namens hen neemt in de beleggingen.

De AFM verwacht dat bij de uitvraag in ieder geval de volgende elementen worden meegenomen: inkomen uit AOW, opgebouwde tweedepijlerpensioenen en het nog te verdienen arbeidsinkomen.

In de RPO wordt gekeken naar doelgroepen (cohorten) maar de RPO is niet bedoeld voor individuele beleggingsvrijheid waar gekozen kan worden tussen life-cycles. De uitkomsten van de RPO kunnen overigens wel als basis dienen voor de verschillende life-cycles.

Onderzoek naar risicotolerantie

Het onderzoek vindt plaats door middel van een uitvraag onder deelnemers. De uitkomst dient objectief, systematisch, reproduceerbaar en kwantitatief interpreteerbaar te zijn. Dit kan bereikt worden door rekening te houden met de FRAME-criteria:

Feasible: het onderzoek is uitvoerbaar voor respondenten, dit betekent snel en laagdrempelig.

Rationalisering: de impact van irrationele gedragsaspecten moet zoveel mogelijk beperkt worden.

Appropriate: de onderzoeksmethode gaat uit van scenario’s die passen bij de deelnemer.

Measurable: de uitkomst is kwantitatief meetbaar.

Errable: bij interpretatie van resultaten wordt rekening gehouden met respondenten die de vraag niet hebben begrepen.

Om niet alleen de wensen in kaart te brengen maar ook te kunnen bepalen welk risico deelnemers kunnen dragen dient in het onderzoek rekening te worden gehouden met AOW en vermogen zoals derdepijler pensioenproducten. Ook deze elementen dienen in de RPO te worden betrokken om de uitslag te kunnen vertalen naar een passend risicobeleid.

Meer zorgplicht

Dat het nieuwe pensioenstelsel meer zorgplicht met zich meebracht was al duidelijk in de ontwerpfase. Pensioen individualiseert immers en dat betekent dat in de uitvoering meer rekening gehouden moet worden met de belangen van het individu. In de Wtp is een aantal verplichtingen opgenomen hoe uitvoering gegeven moet worden aan deze zorgplicht. Echter heeft de wetgever hier op een aantal onderdelen gekozen voor een principle-based invulling. Dit betekent dat de pensioenuitvoerder zelf kan bepalen hoe hij aan de verplichting invulling gaat geven. De AFM houdt toezicht op naleving. Om de pensioenuitvoerder te helpen geeft zij in deze leidraden weer hoe zij aankijkt tegen de invulling van de wettelijke verplichting. Dit kan dienen als een nuttig toetskader in de uitvoering, het blijft echter de keuze van de pensioenuitvoerder of zij het op deze wijze wil inrichten.

Ruud van der Mast is als directeur en senior compliance officer verbonden aan het Nederlands Compliance Instituut. Hij is aangesteld als externe compliance officer bij verschillende pensioenfondsen (OPF, BPF en APF).

1 https://www.afm.nl/nl-nl/sector/actueel/2023/februari/handvatten-communicatieplan

2 https://www.afm.nl/nl-nl/sector/pensioenuitvoerders/keuzebegeleiding

3 https://www.afm.nl/nl-nl/sector/actueel/2023/februari/voorlopige-leidraad-risicopreferentieonderzoek

Auteur

Afbeelding ruud-van-der-mast

Ruud van der Mast

senior compliance officer, adviseur en directeur