AP reageert kritisch op wetsvoorstel dat moet toezien op ‘afpakken van criminele goederen’

Afbeelding AP reageert kritisch op wetsvoorstel dat moet toezien op ‘afpakken van criminele goederen’

Op 24 februari heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) een kritische brief verstuurd naar de minister van Veiligheid en Justitie, mevrouw Dilan Yeşilgöz-Zegerius. Over dit feit publiceerde de AP op 21 april een persbericht op haar website. In de brief van de AP van 24 februari reageert de AP op het wetsvoorstel van de minister van Veiligheid en Justitie dat de ‘Non Conviction Based Confiscation (NCBC)’ procedure moet introduceren alsook de bestaande wetgeving op het gebied van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit moet aanpassen.

Een nieuwe vorm van handhaving

Conform het wetsvoorstel moet de NCBC-procedure toezien op het confisqueren van ‘criminele vermogensbestanddelen zonder voorafgaande veroordeling wegens een strafbaar feit’.[1] Met deze justitiële benadering zou de Nederlandse rechtsstaat effectiever beschermd moeten zijn tegen de kwalijke directe en indirecte effecten van de rondgang van criminele middelen.

De procedure is opmerkelijk in die zin dat zij op een geheel nieuwe wijze crimineel gedrag en verkeer wil aanpakken, buiten de gangbare straf-, bestuurs-, en fiscaalrechtelijke handhaving om. Het wetsvoorstel, waar de NCBC-procedure deel van uitmaakt, is onderdeel van een uitgebreide reeks van wetsvoorstellen die het OM karakteriseert als ‘ondermijningswetgeving’.

Stevige kritiek

Op grond van Artikel 52 van de grondrechten van de EU wijst de AP erop dat de taakomschrijving van de NCBC-procedure onvoldoende uitgewerkt is. Naast de aard en omvang van het (criminele) probleem dat de procedure zou moeten aanpakken, is het volgens de AP onduidelijk hoe de NCBC-procedure een erkend algemeen belang dient, en vraagt zij zich af of een minder vergaande maatregel niet tot eenzelfde resultaat kan leiden.[2]

In het wetsvoorstel wordt duidelijk dat de NCBC-procedure het OM het recht verleent om persoonsgegevens te verwerken van ieder van wie redelijkerwijs kan worden gedacht met een misdrijf te maken te hebben, dit in georganiseerd verband te hebben beraamd of gepleegd en als gevolgd hiervan is bedreigd met een gevangenisstraf van een bepaalde hoogte. Door deze voorgestelde ‘ruime reikwijdte’ is het doel van de verwerkingen volgens de AP te weinig ‘welbepaald’ en ‘bestaat het risico dat confiscaties en gegevensverwerkingen plaatsvinden in verband met feiten, die buiten de aanpak van ondermijnende, georganiseerde criminaliteit vallen’.[3]

Daarnaast is de voorwaarde voor het in gang zetten van de NCBC-procedure, volgens het AP, slecht beargumenteerd. De procedure zou alleen in gang worden gezet wanneer is vastgesteld dat het crimineel verworven goed een geschatte waarde heeft van ten minste €25.000 – terwijl het kabinet zelf reeds heeft aangegeven dat crimineel verworven goederen met een aanzienlijk hogere waarde het doel van de NCBC-procedure zijn. Ook het argument voor het invoeren van een dergelijke drempelwaarde – d. w. z. een aansluiting op de competentiegrens Rechtsverordening voor het behandelen van vorderingen door de rechtbank – is ongefundeerd aangezien de proportionaliteit van beslaglegging intrinsiek en met het oog op het doel van de regeling en de mate van inbreuk op grondrechten moet zijn gemotiveerd.[4]

Ook op veel andere onderdelen van het wetsvoorstel en de NCBC-procedure wordt door de AP veel kritiek geleverd. Het is de vraag of het OM en de minister van Veiligheid en Justitie alle aanbevelingen van de privacy waakhond zal opvolgen. Beiden hebben nog niet op de kritiek van de AP gereageerd.

[1] AP, Advies consultatievoorstel voor de wet versterking aanpak ondermijnende criminaliteit II p.2

[2] Ibidem, p.6

[3] Ibidem, p. 7.

[4] De competentiegrens Rechtsverordening komt voort uit art. 93 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.