Wet bestuur en toezicht geëvalueerd

Afbeelding Wet bestuur en toezicht geëvalueerd

De minister voor Rechtsbescherming heeft de evaluatieresultaten van de Wet bestuur en toezicht, welke op 1 januari 2013 is ingegaan, aangeboden aan de Tweede Kamer. De evaluatieresultaten worden meegenomen in de stukken van het aanhangige wetsvoorstel van de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen en bij de voortgangsbrief van de minister van OC&W over de gelijke kansen van vrouwen op leidinggevende posities.

De Wet bestuur en toezicht heeft in 2013 ten aanzien van uiteenlopende onderwerpen geleid tot invoering van nieuwe wettelijke bepalingen alsmede tot wijziging van bestaande wettelijke bepalingen. Het evaluatieonderzoek heeft zich met name toegespitst op een drietal onderwerpen:

  1. het monistische bestuursmodel;
  2. limitering van het aantal toezichtfuncties voor bestuurders en commissarissen/toezichthouders;
  3. streefcijfer 30% vrouwen in bestuur en raad van commissarissen.

Monistische bestuursmodel

In de Wet bestuur en toezicht is voor de nv en de bv een wettelijke grondslag alsmede een wettelijke regeling geïntroduceerd voor het monistische bestuursmodel. Eén van de centrale vragen van dit deelonderzoek is: hoe is de toepassing, inrichting en werking van het monistische bestuursmodel in de praktijk? Stemmen deze aspecten overeen met de wetstheorie en worden de beoogde doelstellingen bereikt?

In maart 2017 waren er 58 nv’s en 385 bv’s met een monitstisch bestuursmodel. Ruim de helft van deze vennootschappen bestond al voor het moment van inwerkingtreding van de Wet bestuur en toezicht. Onder de monistische vennootschappen bevinden zich grote, middelgrote, kleine en microvennootschappen. Ook een viertal structuurvennootschappen heeft geopteerd voor een one-tier board. 194 monistische vennootschappen (ruim 43%) heeft een SBI-code die erop duidt dat het financiële holdings betreft.

De KvK-data laten wat betreft de verhouding tussen het aantal uitvoerende bestuurders (ub’s) versus het aantal niet-uitvoerende bestuurders (nub’s) het volgende beeld zien:

  • bij 226 vennootschappen (51%) overtreft het aantal nub’s het aantal ub’s;
  • bij 110 vennootschappen (24,8%) is het aantal ub’s gelijk aan het aantal nub’s;
  • bij 107 vennootschapen (24,2%) overtreft het aantal ub’s het aantal nub’s.

In juli 2017 waren van de in totaal 168 Nederlandse vennootschappen met een Nederlandse notering en/of buitenlandse notering er 44 vennootschappen uitgerust met een monistisch bestuursmodel. Dit komt neer op een percentage van ruim 26% van het totale aantal Nederlandse beursvennootschappen.

Naast de kwantitatieve analyse heeft het onderzoekteam een kwalitatieve analyse uitgevoerd op basis van 9 interviews.

Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat het monistische bestuursmodel de bruikbaarheid van de nv en de bv in nationale en internationale ondernemingsverhoudingen heeft vergroot. Hiermee is een van de doelstellingen van de wetgever gerealiseerd. Wel wordt door de onderzoekers gesignaleerd dat de keuze voor een monistisch bestuursmodel in beginsel niet openstaat voor banken en verzekeraars, omdat artikel 3:19 lid 1 Wft vereist dat zij een RvC instellen. In dit verband geven de onderzoekers in overweging de keuze voor het monistische bestuursmodel ook aan banken en verzekeraars te bieden. Er zijn volgens hen geen redenen om deze keuze aan banken en verzekeraars te onthouden.

Voor wat betreft de samenstelling en het functioneren van het bestuur werkt het monistische bestuursmodel in de praktijk op enkele punten niet zoals in de wetstheorie werd beoogd:

  • in de wetstheorie werd ervan uitgegaan dat in de praktijk het aantal nub’s vaak het aantal ub’s zou overtreffen, terwijl dit blijkens de KvK-data bij 49% van de vennootschappen niet het geval is;
  • in de wetstheorie werd ervan uitgegaan dat de taak van het voorzitterschap van het bestuur exclusief is voorbehouden aan een nub, terwijl bij in ieder geval vijf Nederlandse beursvennootschappen de praktijk is gesignaleerd waarin naast een formele niet-uitvoerende voorzitter in de betekenis van de wet, een uitvoerende bestuurder/voorzitter functioneert;
  • in de wetstheorie werd ervan uitgegaan dat de bestuursvoorzitter als het belangrijkste aanspreekpunt voor de aandeelhouders en andere externe contacten fungeert, terwijl dit bij geen van de geïnterviewde vennootschappen het geval was.

Limitering van het aantal toezichtfuncties voor bestuurders en commissarissen

Sinds de  inwerkingtreding van de Wet bestuur en toezicht geldt er een maximumaantal van vijf door één persoon uit te oefenen toezichtfuncties. Een voorzitterschap van een toezichthoudend orgaan telt hierbij dubbel. Voor bestuurders geldt een maximumaantal van twee toezichtfuncties. Verder kan iemand die voorzitter van een toezichthoudend orgaan is niet tot bestuurder worden benoemd. Schending van de limiteringsregeling leidt tot nietigheid van de benoeming; dit heeft echter geen gevolgen voor de rechtsgeldigheid van de besluitvorming waaraan deze persoon deelneemt. Het toepassingsgebied van de limiteringsregeling is beperkt tot grote nv’s, bv’s en commerciële/semipublieke stichtingen.

De limitering beoogde de volgende doelen:

  • waarborgen van de kwaliteit van bestuur en toezicht;
  • het doorbreken van het zogenoemde ‘old boys network’;
  • voorkomen van belangenverstrengeling.

De onderzoekers concluderen dat de wettelijke limiteringsregeling een bestaande trend, die al jaren gaande was, enigszins gestimuleerd lijkt te hebben. De kans op belangenverstrengeling vanwege de concentratie van toezichtfuncties is logischerwijs ook afgenomen.

De onderzoekers zijn nagegaan welke gevolgen een eventuele uitbreiding van de limiteringsregeling naar andere grote rechtspersonen (coöperaties, formele verenigingen en onderlinge waarborgmaatschappijen (OWM)) zou hebben. Gebleken is van een gering aantal grote coöperaties, formele verenigingen en OWM’s op de peildata in zowel 2012 als 2017 en een daarmee gepaard gaand gering aantal toezichtfuncties. Ook is er bij deze rechtspersonen nauwelijks sprake van een cumulatie van toezichtfuncties (maximaal twee).

De onderzoekers zijn, gelet op de resultaten van de kwantitatieve en de kwalitatieve analyse van de effecten van de limiteringsregeling, tot de conclusie gekomen dat de limiteringsregeling algemeen geaccepteerd lijkt te zijn. Er is sprake van een ontwikkeling die past binnen de bredere professionalisering van het toezicht die al langer gaande is.

De onderzoekers menen dat er enige aanleiding is voor een versoepeling van de limiteringsregeling voor wat betreft de voorzittersfunctie. Zij adviseren de wegingsfactor van 2 terug te brengen naar 1.5. Een persoon zou daardoor 3 voorzittersfuncties kunnen combineren.

Streefcijfer minimaal 30% vrouwen/mannen in bestuur en raad van commissarissen

Met deze regeling wordt beoogd een evenwichtige verdeling over vrouwen en mannen te bereiken van de zetels in de besturen en commissarissen van ‘grote’ nv’s en bv’s. Van een evenwichtige verdeling is sprake indien ten minste 30% van de zetels wordt bezet door vrouwen en ten minste 30% door mannen. ‘Grote’ nv’s en bv’s moeten bij het opstellen van de profielschets, de voordracht en de benoeming van bestuurders en commissarissen zoveel mogelijk rekening houden met het streefcijfer van 30%. Grote nv’s en bv’s moeten transparantie verschaffen over hun genderdiversiteitsbeleid zolang zij nog niet aan het streefcijfer hebben voldaan (‘pas-toe-of-leg-uit’). Voor beursvennootschappen gelden naast de streefcijferregeling bepalingen met betrekking tot het diversiteitsbeleid op grond van de Corporate Governance Code 2016 en het recent in werking getreden Besluit bekendmaking diversiteitsbeleid.

De onderzoekers vragen aandacht voor het feit dat onzekerheid met betrekking tot de toelaatbaarheid van voorkeursbeleid vennootschappen kan belemmeren in hun ambitie het streefcijfer te halen. Een tweede punt waarvoor de onderzoekers aandacht vragen, is de beperking van de streefcijferregeling tot het bestuur en de raad van commissarissen. Dit kan tot omzeiling van de regeling leiden, bijvoorbeeld door aanstelling van een louter uit mannen bestaand managementteam en benoeming van slechts één statutaire bestuurder.

Uit de Bedrijvenmonitor 2016 blijkt dat veel ‘grote’ vennootschappen die het streefcijfer niet hebben gehaald nog in het geheel niet aan de uitlegverplichting voldoen. De accountant zou daarop moeten wijzen, maar dat mechanisme blijkt in de praktijk niet steeds goed te werken.

Uit de Bedrijvenmonitor 2016 blijkt dat het overgrote deel van de vennootschappen nog geen evenwichtige m/v-verdeling in de raden van bestuur en commissarissen heeft bereikt. De resultaten laten zien dat het aandeel vrouwen veel groter is in de raden van commissarissen dan in de besturen. De algemene trend is dat de percentages zowel voor het bestuur als de raad van commissarissen blijven toenemen, maar dat de groei traag is.

Ter verbetering van de naleving van de uitlegverplichting met betrekking tot het gevoerde en te voeren m/v-diversiteitsbeleid, kan worden gedacht aan de mogelijkheid van beboeting van bestuurders en leden van de raad van commissarissen in geval van overtreding van de uitlegverplichting door de vennootschap.

Bron: Rijksoverheid